Gevangen in een gigantische fallus - NRC

2022-04-21 10:33:30 By : Mr. Jack Zhang

Vanwege het coronavirus werken onze medewerkers thuis.

N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

Vuurtorens José Luis Gonzáles Macías schreef én tekende een geschiedenis van opmerkelijke vuurtorens over de hele wereld.

Als Théodore Malgorn boven de decemberstorm die zijn toren doet schudden een helikopter hoort, doet hij de deur open en stapt even naar buiten, juist als zich een reuzengolf rond de vuurtoren vouwt. Die zou hem hebben meegesleurd als hij niet net op tijd weer naar binnen was gesprongen. Dat laatste zie je niet op de foto die Jean Guichard in 1989 maakte en die sindsdien miljoenvoudig is verposterd. „Het scheelde inderdaad weinig”, zou Malgorn later koel zeggen.

La Jument is een van vier vuurtorens rond het eiland Ouessant, aan de westpunt van Bretagne. De zeebodem is er een scheepskerkhof. Aan één zo’n schipbreuk dankt La Jument zijn bestaan, schrijft José Luis Gonzáles Macías in zijn Atlas van vuurtorens aan het einde van de wereld. In 1878 liep het schip waarmee Charles-Eugène Potron, een welgestelde insektenkenner, terugkeerde van een reis naar Azië er op een rots. Niemand verdronk. Bij zijn dood, in 1904, liet hij de Franse staat 400.000 francs na om daar een vuurtoren te bouwen. Op één voorwaarde: binnen zeven jaar, anders zou het legaat vervallen.

Sisyphusarbeid. Telkens als de werklui in hun sloep met portlandcement en stenen terugkeren bij het glibberige rotsblok heeft de zee een deel van hun werk weer ongedaan gemaakt. Net voor de deadline lukt het op de toren-in-aanbouw een provisorisch licht te ontsteken. Jument betekent ‘merrie’. Dat blijkt: hoge golven doen de toren zo wankelen dat het kwik uit de lager van de lamp klotst, hij is de facto gebouwd op een losliggende kei. In de jaren erna wordt de ergste beweging met staalkabels bedwongen.

Twee weken op, één af; dat was het rooster van de wachters. Malgorn was de laatste. Een jaar later werd zijn toren geautomatiseerd: elke vijftien seconden drie rode schitteringen.

La Jument is een van 34 vuurtorens in González’ Atlas (wereldwijd zijn er 23.000). In zeeën en grote meren, op eenzame kapen of eilanden, van de Witte Zee boven de Poolcirkel tot Kaap Hoorn. Klassiekers als de vuurtoren van Eddystone bij Cornwall; die toren is in zijn vijfde leven; vier eerdere brandden af of werden door stormen weggevaagd. En Bell Rock, uit 1811, aan de Schotse oostkust, de oudste in zee gebouwde vuurtoren die nog in bedrijf is.

En exotische torens. Het licht van Adzjygol, dat sinds 1911 schepen vanaf de Zwarte Zee de Djnepr op geleidt (in normale tijden), is 64 meter hoog en toch slank en bijna doorzichtig, alsof je naar een hangende palingfuik kijkt; handelsmerk van ingenieur Vladimir Sjoechov die bedacht hoe je met weinig materiaal toch sterke, kooiachtige constructies kon bouwen. Adzjyogol is „gevlochten als een mand waar de wind doorheen kan waaien”, schrijft González.

En de toren van Guarda-fui, op het oostelijkste puntje van de Hoorn van Afrika, beter bekend als Il faro de Mussolini, want gebouwd in 1929 in het toenmalige Italiaans Somaliland. Een bizarre natuurstenen toren met drie betonnen ringen eromheen, met halverwege het blad van een fascistische bijl. Meer folly dan vuurtoren.

Torens van de Nederlandse kust staan er niet in, wel die van Klein Curaçao, nu onbewoond maar ooit een schakel in de slavenhandel. Ook de torens van Maatsuyker, een archipel bezuiden Tasmanië, en de toren van Robbeneiland bij Kaapstad zijn Nederlandse sporen.

González – auteur, tekenaar en vormgever – hanteert een vast stramien: per toren een tekst met een zeefdruk-achtige illustratie, praktische gegevens zoals bereik en karakter van het licht en een stukje zeekaart dat ook weer als illustratie werkt. Mooi en strak, maar niet helemaal origineel: alles doet denken aan Judith Schalansky’s De atlas van afgelegen eilanden (2009), tot en met de titel en de geel-blauwe kleurstelling. Schalansky, die ook haar eigen boeken vormgeeft, droomde over de wereld buiten de DDR. De verre eilanden wil ze niet eens bezoeken. Ze houdt „meer van het verlangen dan van de bevrediging door het bereiken van hetgeen verlangd wordt”.

González heeft ook geen van zijn vuurtorens bezocht, hoewel ze niet allemaal ‘aan het eind van de wereld’ liggen. „Alles wat in dit boek staat is al eens eerder opgeschreven”, zegt hij, al ontbreekt de verantwoording, en een iets nauwere omschrijving van zijn „vuurtorenverlangen”.

Vuurtorens zijn dubbele wezens, op de grens van water en land, tussen licht en donker, en met een dubbelzinnige boodschap: „Hier ben ik!” en „Blijf uit mijn buurt.” Net zo dubbelzinnig als de wezens die ze onderhielden en er weken, soms maanden woonden, alleen met de horizon, bang en verlangend naar huis, en thuis weer verlangend naar hun toren. Tragisch ook: langzaam worden ze overbodig, door automatisering en modernere navigatiesystemen, de wachters en hun torens, „zieltogend”, schrijft González, maar de laatste blijven „dapper volharden in hun taak de zeeën te verlichten”.

Is het gek dat er suspense en mysterie rond vuurtorens hangt? Neem de toren van het Schotse Eilean Mor, waar de aflossing in 1911 geen spoor van de oude bemanning aantrof en een logboek dat al tien dagen leeg was. Of de tragedie op de vuurtoren van Smalls, in Wales, inspiratie voor de film The Lighthouse (2019). Toen regisseur Robert Eggers gevraagd werd om die samen te vatten, zei hij: „Het kan natuurlijk nooit goed aflopen met twee mannen die gevangen zitten in een gigantische fallus.” En ook dat hoort natuurlijk bij het vuurtorengevoel. Zie trouwens die foto van La Jument en de golf.

Heeft u een tip over dit onderwerp, ziet u een spelfout of feitelijke onjuistheid? We stellen het zeer op prijs als u ons daarover een bericht stuurt. U kunt ons ook anoniem een tip geven.