Heilig water en halve liters bier

2022-10-03 08:19:00 By : Mr. Kevin Zhang

Met dertig (ex-)verslaafde cliënten van het Amsterdamse Drugspastoraat ging schrijver Joris van Casteren mee op pelgrimstocht naar Lourdes. Verslag van een bewogen busreis: ‘Het is hier prachtig, Nikita, maar ik heb nog minstens tweehonderd euro nodig.’

Fotografie Desiré van den Berg

Tijdens de bamimaaltijd die we op vrijdagmiddag voor ons vertrek naar Lourdes nuttigen in de opvanglocatie aan de Poeldijkstraat in Amsterdam, ontstaat consternatie binnen mijn groepje. Theo, een 68-jarige heroïnegebruiker die jarenlang doktersbriefjes vervalste en in het holst van de nacht met gestolen sleutels apotheken in en rond Amsterdam binnendrong, is zijn methadon kwijt.

Hij ziet lijkwit, rilt als een bezetene. ‘Het zat in mijn colbertjasje, dat had ik toch hier over mijn stoel gehangen?’ Terwijl ik in de chaos van koffers en tassen op zoek ga naar het jasje hangt Dymphina (53), een lieve, verslavingsgevoelige vrouw die lijdt aan schizofrenie, alweer aan mijn schouders. ‘Je weet dat ik uit een steenrijke familie kom? In Lourdes gaan jij en ik gezellig met z’n tweetjes uit eten, beloof je me dat?’

Intussen loopt de in Suriname geboren Harvey (51), de derde pelgrim die ik zeven dagen lang onder mijn hoede zal nemen, met zijn bagage – lukraak wat kledingstukken, zoals één losse sok – naar de gaarkeuken voor het nagerecht. Hij is verstandelijk beperkt, rookt zoals velen hier cocaïne uit een pijp, hoort stemmen in zijn hoofd en zal zonder mij de touringcar die om de hoek staat geparkeerd nooit bereiken.

In het busje waarmee Theo van zijn woonvoorziening in Amsterdam-Zuidoost naar de Poeldijkstraat is vervoerd, vind ik het jasje terug. Het zit in de boodschappentas waarin hij ook zijn zuurstoffles bewaart.

Behalve met levercirrose ten gevolge van intraveneus middelengebruik kampt hij met longemfyseem, vermoedelijk door roken en chinezen. Hoewel we ons straks in de bergen tegoed kunnen doen aan frisse lucht is daar ook minder zuurstof in de atmosfeer, vandaar deze voorzorgsmaatregel.

De zakken van het jasje zijn leeg. Ten einde raad gaat Theo in de stromende regen op de stoeprand zitten. ‘Dit is het einde,’ snikt hij, ‘geen Lourdes voor mij.’ Dan herinnert hij zich dat hij voor de maaltijd naar Kruidvat aan het Hoofddorpplein is geweest om een laxeermiddel te kopen, want gebruikers van opiaten hebben soms last van constipatie.

Ondanks mijn bezwaren rent hij richting Hoofddorpplein. De andere pelgrims – een groep van ruim dertig cliënten en een tiental begeleiders, inclusief de twee geestelijken van het Drugspastoraat dat de reis organiseert en drie verpleegkundigen die de gigantische reisapotheek beheren – bewegen zich intussen met hun spullen naar de bus.

Ik ga Harvey zoeken, hij zit ergens op het toilet en vraagt om cola. ‘Eerst de bus in’, zeg ik. ‘Waar gaan we ook alweer naartoe, Joris?’ Naar Lourdes, zeg ik, waar zich miraculeuze genezingen hebben voorgedaan. Waar vele verworpenen de kracht vonden verandering aan te brengen in hun vastgelopen levens. ‘Is dat ver rijden?’ Tweeëntwintig uur.

Dymphina wil naast me zitten maar dat wil Harvey ook, dus zoek ik in het midden van de bus een plaats voor hen uit. In het gangpad komt Dymphina medepelgrim André tegen. ‘Wat leuk dat jij ook van de partij bent, hoe heet je ook alweer?’

André heeft geen idee wie Dymphina is. ‘Jawel, wij kwamen elkaar op het Rokin tegen, vlak voor nine eleven.’ Hij zou haar toen coke hebben verkocht. ‘Maar dat is niet echt mijn ding,’ zegt Dymphina. ‘Nou, wel het mijne’, zegt André, die aan het raam is gaan zitten. Dymphina kruipt tegen hem aan. Harvey positioneer ik in z’n eentje aan de andere kant.

Als pastor Quirien van Berkel door de microfoon de reiszegen uitspreekt (‘Lieve God, ik vraag u op voorspraak van Maria om ons geen vervelende dingen te laten overkomen’) komt tot mijn grote opluchting Theo aangehold; bloemetjesblouse en spijkerbroek compleet doorweekt, het haar in natte plukken op het bleke hoofd. Hij heeft de methadon in het Kruidvat teruggevonden, bij het afrekenen had hij het spul op de toonbank gelegd. ‘Het kassameisje had ze voor me bewaard, een heel lief kind.’

Leendert, een van de verplegers, zegt op strenge toon dat hij zijn medicatie bij hen in beheer moet geven, andere deelnemers doen dat immers ook. Theo is dat absoluut niet van plan, waarop een woordenwisseling ontstaat.

De emoties lopen zo hoog op dat Theo in het kleine busje moet, een tweede voertuig voor lastige gevallen. ‘Kom er gezellig bij, Theo,’ roept Tineke, een alcoholiste met een persoonlijkheidsstoornis die na een slokdarmkankeroperatie alleen nog vloeibaar voedsel tot zich kan nemen.

Terwijl Van Berkel door de microfoon het Bijbelverhaal over de Emmaüsgangers vertelt, zet de bus zich in beweging. We zijn de snelweg nog niet op of Dymphina staat naast me. Ze heeft van haar bewindvoerder negentig euro meegekregen, of ik die voor haar wil bewaren. ‘Anders geef ik alles in een keer uit, want ik ben een enorme winkeltrut, dat zul je nog wel merken.’

Drugspastoraat Amsterdam, opgericht in 1988, groeide in de jaren negentig onder de leiding van pastor Ricus Dullaert, die zelfs de grootste verschoppelingen nog een luisterend oor bood, uit tot een begrip onder de hoofdstedelijke scene van harddruggebruikers; zo’n negenduizend in getal, veelal dakloos.

Behalve een wekelijkse kerkdienst in een door peeskamertjes omgeven crypte op de Amsterdamse Wallen, een inloopspreekuur en de mogelijkheid tot palliatieve zorg, organiseert het pastoraat jaarlijks een pelgrimage naar Lourdes, het Franse stadje in de Pyreneeën dat uitgroeide tot een wereldberoemd katholiek bedevaartsoord nadat in 1858 in de nabije Grot van Massabielle de heilige maagd Maria zou zijn verschenen aan Bernadette Soubirous, een astmatische 14-jarige molenaarsdochter. De deelnemers, die niet per se religieus maar wel gemotiveerd moeten zijn, zijn geselecteerd door maatschappelijk hulpverleners die bij een van de hoofdstedelijke welzijnsorganisaties werkzaam zijn en soms zelf op vrijwillige basis meereizen om hun cliënten te begeleiden.

Het pastoraat koestert hoop dat de gebruikers, niet zelden kampend met psychische aandoeningen, tijdens de pelgrimage à la Bernadette de genade van de Troosteres der Bedrukten ten deel zal vallen. Al dan niet met hulp van enkele slokken heilig water, dat uit een bron nabij de grot uit de grond welt, zouden zij hun verslavingen te boven kunnen komen. De huidige pastor, Zwanine Siedenburg, is nuchter genoeg om te beseffen dat wonderen heden ten dage zeldzaam zijn, wetenschappelijk onbewijsbaar bovendien, en dat de gemiddelde pelgrim uit hun gelederen de excursie als een vakantie beschouwt. Toch stelt zij, en dat is na een week Lourdes ook mijn ervaring, dat juist in de getormenteerde mens een sterke hoop op verlossing leeft en dat die hoop krachten kan losmaken die kunnen leiden tot gedragsverandering en het breken met vaste gewoonten.

Op de Amsterdamse begraafplaats Sint Barbara, waar ik als coördinator van stichting De Eenzame Uitvaart de begrafenis van eenzaam gestorvenen begeleid, heeft het Drugspastoraat twee grafmonumenten staan waar Zwanine Siedenburg overleden verslaafden en daklozen te ruste legt. Eerder dit jaar raakten we in gesprek met elkaar en kort voor de zomer vroeg ze of ik meewilde met de Lourdes-reis, ze had nog een begeleider nodig.

In de buurt van Gorinchem spreek ik Dymphina streng toe als ze de zachtmoedige Harvey, die stilletjes naar buiten kijkt en zich van geen kwaad bewust is, beschuldigt van ongewenste intimiteiten. Bij Breda heeft ze haar aandacht verlegd naar Wouter, die in de stoel voor haar zit. Wouter komt oorspronkelijk uit Zeeland, begon daar te experimenteren met amfetamine, stal in 1982 in een doorgesnoven bui een dure auto uit een garage waarmee hij bij de Grevelingendam met hoge snelheid over de kop sloeg.

‘Ik vloog door de voorruit, Jezus ving me op en zette me voorzichtig terug op aarde’, vertelde hij me eerder. Wouters ouders verhuisden naar Amsterdam, waar hij het huis werd uitgezet vanwege overmatig drugsgebruik. Acht jaar woonde hij in de bosjes bij de spoorhelling in Westerpark. ‘In een grote kartonnen doos waarin een vriezer had gezeten.’

Dymphina woelt met haar handen door Wouters krullen. Hij is er niet van gediend maar door het auto-ongeluk en jarenlang basen is hij er fysiek slecht aan toe en door zijn gewicht – hij worstelt tevens met een eetverslaving – is hij nauwelijks in staat zich om te draaien. ‘Je bent zo’n lieveling’, zegt Dymphina. ‘Mens, sodemieter op’, gromt Wouter.

We stoppen bij Hazeldonk, vlak voor de Belgische grens, waar een tankstation en een McDonald’s-filiaal zijn gevestigd. Puffend en kermend komt de hele troep naar buiten. Sommigen, zoals Richard, een veroordeelde overvaller die in Lourdes de crackpijp hoopt af te zweren, zijn al dertig jaar de stad niet uit geweest en kijken onwennig om zich heen.

Dymphina grijpt mijn hand. ‘Ik ben een beetje doorgelekt, kun jij me verschonen?’ Ik roep verpleger Bert, die toesnelt met een schone luierbroek, begeleid haar naar de McDonald’s waar ze zich in het toilet van natte dracht ontdoet, ren terug naar de bus en kruip in het luik waar ik na een poosje zoeken haar zwarte koffertje vind. Met het schone goed en met Harvey, die op zijn zware werkschoenen gevaarlijk dicht langs arriverende en vertrekkende vrachtwagens scharrelt, haast ik me terug naar McDonald’s.

Monter komt Dymphina in een frisse broek uit het toilet tevoorschijn. ‘Nu is het tijd voor een hamburger.’ Ik geef haar een tientje. Het wisselgeld, acht euro twintig, geeft ze voor ik kan ingrijpen aan Wouter, die juist achter zijn rollator komt binnengeschuifeld.

‘Ik ben een beetje incontinent en ik heb een kunstgebit dus ik weet niet of je me nog steeds leuk vindt’, zegt ze tegen hem. ‘Mijn vader was een vriend van prins Bernhard, er zit een hoop geld in de familie, dat snap je wel.’ ‘Ik weet niet eens hoe je heet’, zegt Wouter, terwijl hij met het geld drie hamburgers bestelt.

Om de medicatie voor de (ex-)verslaafden mee de grens over te mogen nemen moesten allerlei ontheffingsformulieren worden ingevuld.

Een half uur later zit iedereen weer in de bus. Bij Antwerpen komt de stalen koffer met medicatie tevoorschijn, een kostbare schat die verplegers Bert en Nanini gedurende de reis geen moment uit het oog verliezen en waarvoor bij de Franse autoriteiten allerlei ontheffingsformulieren moesten worden aangevraagd. Meer dan vijftig pillen, waaronder methadon, stemmingsstabilisatoren en antipsychotica, worden uitgedeeld. Een uurtje later zijn de meesten onder zeil.

In het archief van het Drugspastoraat vond ik verslagen van eerdere Lourdes-reizen. De bedevaart maakte vrijwel altijd diepe indruk op de deelnemers. Sommigen beleefden religieuze visioenen en beweerden na terugkeer elk middelengebruik te hebben afgezworen, al zijn er geen cijfers beschikbaar om deze mirakels te onderbouwen.

Het omgekeerde gebeurde ook. Tijdens de laatste trip, in 2019, twee keer ging de reis niet door vanwege de corona-epidemie, raakte een afgekickte alcoholiste in Lourdes opnieuw aan de drank. Ze werd in de buurt van de heilige grot opgepakt wegens openbare dronkenschap en moest de volgende ochtend door begeleiders worden opgehaald van het politiebureau.

Een andere pelgrim verdween tijdens die reis, iets wat in het verleden vaker gebeurde. Na een week van onthouding groeit de angst om terug te keren naar Amsterdam, waar verlokkingen moeilijk zijn te weerstaan. Sommigen besluiten in Frankrijk te blijven. Deze dolende pelgrims duiken na verloop van tijd alsnog op in de hoofdstad, waar de opvang vaak ruimhartiger is dan in het buitenland.

Zaterdag omstreeks het middaguur komen de Pyreneeën in zicht. Dymphina vraagt of iemand Biotex bij zich heeft. ‘Want ik moet straks echt mijn kleren even wassen.’ Vanochtend kreeg ze het tijdens een stop in de buurt van Bordeaux aan de stok met Mala, bij wie ze regelmatig sigaretten bietst.

In de tankshop waar het pastoraat op croissants met koffie trakteerde, kocht ze ondanks mijn bezwaren een pakje Marlboro, dat in Frankrijk maar liefst 13,50 kost. ‘Ik ga dus zeker niet uitdelen’, zei ze tegen Mala, die in woede ontstak.

Theo, die juist zijn methadon had ingenomen, probeerde de boel te sussen. ‘Vroeger kwam zo’n prijsverhoging groot in het nieuws.’ ‘Weet je wat in het nieuws moet komen?’, zei Dymphina terwijl ze mij omhelsde. ‘Dat ik weer een leuke nieuwe man heb ontmoet!’ ‘In de Story of Privé zeker’, grinnikte Jan, een voormalig voetballer, opgegroeid in een woonwagenkamp, die bij Haarlem en Rot-Weiß Berlin heeft gespeeld tot een hardnekkige coke-verslaving hem in de vernieling hielp.

Om half drie arriveren we te Lourdes in Cité Saint Pierre, een complex van logementen, door een katholieke weldoener gesticht op een prachtige berghelling, waar pelgrims met een kleine beurs goedkoop kunnen overnachten. Met een pendelbus ben je in tien minuten bij de heiligdommen.

De conciërge van het hoger gelegen gebouw dat le groupe de toxicomanes d’Amsterdam, zoals we hier worden genoemd, toegewezen heeft gekregen kijkt verbluft toe hoe met veel geschreeuw en geduw bezit wordt genomen van de kamers. De lift op de begane grond voert alleen naar een kelderverdieping, niet naar de bovenste etages, wat verwarring en een hoop gevloek veroorzaakt.

Theo is zijn zuurstoffles kwijt. ‘Dit wordt mijn ondergang!’ Dymhpina zet ik onder de douche. Beneden bij de receptie probeer ik even tot mezelf te komen als ik Thea, een bejaarde heroïnegebruiker, alcoholverslaafd bovendien, die jarenlang de daklozenkrant verkocht op het centraal station, op hoge snelheid achter haar rollator aan omlaag zie stuiven, gevolgd door Leo (‘remmen, remmen!’), een wat jongere gebruiker die gedurende deze trip als haar loopjongen fungeert.

Ze eindigt in de bosjes. ‘In Amsterdam is het niet zo steil’, zegt ze als ik haar overeind heb geholpen. Vervolgens legt Tineke beslag op me. Iemand heeft haar ‘overschenkflesje’ weggegooid. Ze had het meegenomen om zichzelf te ‘limiteren’, zodat ze niet direct al haar flessen wijn – die ze sowieso niet bij zich mocht hebben omdat ze net als Thea en Leo op voorschrift drank krijgt uitgereikt – soldaat zou maken.

We dineren in de gaarkeuken van de Cité, tussen groepen pelgrims uit andere landen. Dymphina zwaait naar iedereen, knoopt praatjes aan (‘moi je suis royalty’) en maakt zegenende gebaren. Bezorgd stelt pastor Van Berkel vast dat Thea en Leo ontbreken. Als we aan de pudding zitten komen ze beneveld binnen, de rollator volgeladen met halve liters bier. Na de spurt zijn ze zonder dat hun begeleider het heeft gemerkt in de pendelbus gestapt om in Lourdes alcohol in te slaan.

Zondag om zeven uur wordt iedereen gewekt. Om negen uur staan we tussen honderden andere bedevaartgangers op het centrale plein, te midden van de heiligdommen. Dymphina klampt passerende geestelijken aan, of ze haar s’il vous plaît willen zegenen.

Zonder uitzondering geeft men gehoor aan haar verzoek. ‘Hoe was het?’, vraagt de in Nigeria geboren O’Jeah, die alvorens in Amsterdam aan lager wal te raken deel uitmaakte van de band van Fela Kuti en nog altijd aardig gitaar speelt. ‘Net alsof je heel erg high bent’, zegt Dymphina.

In de ondergrondse basiliek Sint Pius X wonen we de mis bij. Dymphina houdt zich stevig aan me vast, tranen rollen over haar wangen. ‘Het is allemaal zo mooi.’ Gezang, we nemen plaats op houten banken. Harvey vraagt wanneer we gaan eten.

Theo vindt er niets aan, halverwege de dienst loop ik met hem naar buiten. Het is hypocriet dat de groep zich vroom voordoet, ‘terwijl ze in het dagelijkse leven alles doen wat God verboden heeft’. Hoewel absoluut niet katholiek gelooft hij toch wel iets. ‘Pin me er niet op vast maar het zouden buitenaardsen kunnen zijn.’

Hij maakt zich zorgen over zijn inmiddels teruggevonden zuurstoffles. De anderen vermoeden dat er lachgas in zit en vragen voortdurend om een teug. ‘Je wordt er niet stoned van,’ zegt hij telkens.

De ondergrondse kerk stroomt leeg. De minzame Ali, die op jonge leeftijd van Marokko naar Nederland verhuisde en na een criminele carrière zijn leven heeft gebeterd, is onder de indruk van de liturgie. Al een poos is hij geen moslim meer. Een bekering tot het katholicisme sluit hij niet uit, vandaar dat hij tijdens de eucharistie ‘zo’n koekje’, een hostie, heeft genomen.

We picknicken aan de overzijde van de Ousse, tegenover de grot. Ik smeer brood voor de mensen uit mijn groep. Ondanks de zinderende hitte wordt besloten de grote kruisweg te lopen, een steile wandeling op de heuvel boven de Basiliek van de Onbevlekte Ontvangenis.

De zwakkeren haken een voor een af. Achter haar rollator met rammelende bierblikken ploegt Thea voort, af en toe neemt ze een slok en denkt ze aan Floris, haar onlangs overleden man met wie ze eerder in Lourdes is geweest. Bij elke statie worden de pelgrims openhartiger. Jan dacht dat hij de enige was met een moeder die als prostituee de kost verdiende, maar dat blijkt ook voor Richard te gelden. ‘Was jouw vader ook haar pooier?’

Terug in de Cité vindt er een vervelend incident plaats: een jonge pelgrim blijkt coke te hebben gerookt, wat onrust binnen de groep veroorzaakt. Pastor Zwanine Siedenburg voert een indringend gesprek met de zondaar die vervolgens Jan aanvliegt, omdat hij vermoedt dat die hem heeft verlinkt. Hij wordt naar het station van Pau gebracht en op de trein gezet.

Maandag bezoeken we de druipsteengrot van Béttharam. Terwijl in de bus Het hondje van de slager wordt aangeheven belt Dymphina met een geleende telefoon haar bewindvoerder in Purmerend. ‘Het is hier prachtig, Nikita, maar ik heb nog minstens tweehonderd euro nodig.’

‘Gaan we zo eten?’, vraagt Harvey bij het betreden van de grot. Theo, die zuinig doet met zijn zuurstof, voelt zich zwak en is in een rolstoel gaan zitten, zodat ik hem over het spekgladde gesteente voort moet duwen. De groep vergaapt zich aan stalagmieten en stalactieten. ‘Het lijkt wel of ik lsd op heb’, zegt Theo.

De verschrikkelijke geur waar iedereen over klaagt blijkt niet door de grot te worden veroorzaakt maar door de zweetvoeten van Leon, een complotdenker die werkt aan een uitdijend manuscript over geheime machinaties. ‘Je moet ook sokken aan doen in je schoenen’, zegt ex-profvoetballer Jan.

Dymphina en Harvey krijgen een paniekaanval. In het halfduister grijpen ze me vast, in een soort polonaise vervolgen we onze weg. Het komt door Saskia en Jeroen, verklaart Dymphina bibberend. In deze kinderboekenserie die ze als meisje las verdwalen de hoofdpersonen ondergronds.

’s Avonds nemen we op het terrein van de heiligdommen deel aan de fakkelprocessie, pastor Siedenburg deelt kaarsen uit. Theo wil niet mee, dus gaat Dymphina in de rolstoel zitten. We sluiten ons aan in de eindeloze stoet, volgen het Drugspastoraat-banier dat tweede priester Van Berkel trots in de lucht heeft gestoken.

Bij de Sint-Jozefkapel vliegt het windkapje van Harveys kaars in brand. ‘Op de grond, gooi het op de grond’, schreeuwt Richard. In trance, de blik gevestigd op het verlichte Mariabeeld op wieltjes dat in de verte wordt voortgetrokken door een groep geestelijken, vervolgt Harvey zijn weg. Zonder windkapje, door Richard uitgetrapt, stroomt het kaarsvet over zijn hand. Hij geeft geen krimp. Soms stokt de stoet en botst hij met z’n vlam tegen voorgangers op.

Begeleider Pebbles van het Drugspastoraat Amsterdam met een banier.

Voor de bogenrij van de Rozenkransbasiliek wordt een heilige mis opgevoerd, vanwege de rolstoel krijgen Dymphina en ik een plaats vooraan, tussen invaliden en ernstig zieken. Een oude man op een brancard maakt reutelende geluiden terwijl er wordt gebeden. ‘Kan die vent niet even zijn bek houden?’, zegt Dymphina.

Het ezelrijden op dinsdag is geen onverdeeld succes. Het regent in Gavarnie, slechts enkele pelgrims durven de kletsnatte beesten te bestijgen. De rest neemt bezit van een taverne. Richard vertelt dat hij bang is om straks weer in Amsterdam te zijn. Hij woont in de voorziening aan de Poeldijkstraat, waar het wemelt van de dealers.

‘Jij gebruikt toch maar een of twee keer in de week, wat is dat nou helemaal?’, tracht de kromgegroeide Denny hem moed in te spreken. Richard zegt dat hij in de Pyreneeën wil blijven. ‘Desnoods bouw ik een hut in het bos.’

Op woensdag gaan we met een bergtrein de Pic du Jer op. Daar vertelt Wendy, die met haar gedicht de door mij georganiseerde schrijfwedstrijd wint, over de liefde die deze week tussen haar en Peter is opgebloeid. Gisteren is ze tot diep in de nacht op zijn kamer geweest, wat eigenlijk niet is toegestaan.

Op de Pic gaat het niet zo goed met Peter, een softdrugsverslaafde, gekweld door paranoïde wanen. Hij is zijn kamerpasje kwijt, Tineke, die voor de CIA werkt, heeft het van hem gestolen. Zijn begeleider moet direct de Cité bellen om zijn deur te verzegelen. ‘Er liggen verdomme staatsgeheimen bij me binnen.’ Zijn drift laait verder op als twee straaljagers donderend voorbijrazen. ‘Zie je wel? De nazi’s zitten weer achter me aan!’

Uit dankbaarheid voor de gastvrijheid voert le groupe de toxicomanes d’Amsterdam donderdag in de grote zaal een toneelstuk op voor de leiding van de Cité, enkele Franse geestelijken en andere belangstellenden. Het betreft een eigenzinnige interpretatie van het Bernadette-verhaal, dat met hulp van een tolk rechtstreeks in het Frans wordt vertaald.

Dymphina speelt Bernadette, Thea is de Maria-verschijning. ‘Je maakt heel Lourdes te schande met je hallucinaties’, schreeuwt Tineke in de rol van kritische dorpeling. Richard, die na een indringend gesprek met pastor Siedenburg beloofd heeft de volgende dag mee terug te gaan, speelt Bernadette’s wantrouwige vader. ‘Vrouwen doen maar wat ze willen tegenwoordig. Mijn dochter is altijd al een fantaste geweest. Kan ze opgenomen worden?’

In de schaapskooi, een stenen hut op het Cité-terrein, zijn alle deelnemers ’s middags gezegend en met heilig water besprenkeld. Siedenburg en Van Berkel hebben God gevraagd hen te verlossen uit de greep van ziekte en verslaving. Na een klein incident, waarbij een terminaal zieke pelgrim die ook Richard heet in furieuze woede ontsteekt omdat de komkommers waarmee hij een salade wil bereiden niet vers genoeg zouden zijn, barst de bonte avond los.

De volgende ochtend vullen we bij de grot enkele jerrycans met heilig water voor op de terugreis en voor blijvende kracht in Amsterdam. In diverse souvenirwinkels geeft Dymphina haar laatste geld uit. Na de lunch vertrekt de bus, onderweg vraag ik de pelgrims of ze hun voornemen om te stoppen of in ieder geval te minderen ook daadwerkelijk ten uitvoer zullen brengen. Er wordt braaf ja geknikt, sommigen hebben met het pastoraat concrete afspraken gemaakt voor extra hulp en begeleiding. Een enkeling geeft eerlijk toe toch wel behoefte te hebben aan ‘een plofje’.